Lees meer over het Rotterdamse weegmodel

Hoe is dat weegmodel eigenlijk tot stand gekomen?

“Wij worstelden altijd al met de vraag of we wel voor de juiste zaken kozen? En hoewel je intuïtie vaak goed is, is het natuurlijk veel fijner als een meetinstrument die keuze voor jou maakt. Die collega zei een paar jaar geleden: ‘ik kan daar wel wat voor maken’. Hij is in overleg getreden met justitie en samen zijn ze aan de gang gegaan. Hij heeft ons het hemd van het lijf gevraagd: Hoe weeg je dit? Waarom kies je voor die zaak en niet voor die? Hoe bepaal je dat? Welke criteria spelen een rol? Uiteindelijk is daar een weegdocument uit voortgekomen, waarin vier blokken belangrijk zijn:
1. Het maatschappelijk belang
2. Kenmerk van het delict (welk strafbaar feit is gepleegd? Is er sprake van een (internationaal) samenwerkingsverband?)
3. Kenmerken van de verdachte(n)
4. Uitvoering (wat moeten wij allemaal doen om de zaak rond te breien? Kan één man dat of zijn er zes voor nodig? En, niet onbelangrijk, valt er nog wat geld terug te halen?
Het weegdocument bepaalt na invulling van alle criteria waar een zaak thuishoort: bij de Finec van de DRR of bij het district.”

En werkt het ook?

“Het zorgt vooral voor minder discussie en meer acceptatie. Vroeger hadden we nog wel eens discussie met het district: ‘waarom moeten wij die zaak doen? We hebben het al druk zat!’ Nu is dat helder. De grote fraude- en witwaszaken blijven bij de DRR en de kleinere zijn voor het district. Het weegdocument maakt de knip.”

Rotterdam geldt als een stad/regio die van aanpakken weet. Geldt dat ook voor de fraudeaanpak?

“Er wordt ons vaak zat verweten dat we iets niet doen, terwijl we aan de andere kant de complimenten krijgen dat we ons nek durven uitsteken en bijvoorbeeld wilden meewerken aan de proeftuin Verzekeringsfraude. In die zin worden ook wij gebeten en gekoesterd. Laat ik er niet omheen draaien, iedereen die bij de politie werkt, vindt dat misdaad niet mag lonen. Het enorme aanbod zorgt ervoor dat we vaak nee moeten verkopen, dus als er dan een kans voorbij komt om in een proeftuin mee te denken en te werken, dan zien wij dat als een grote uitdaging. Het is nu wachten op de uitkomst van het hoger beroep, maar ik sta nog steeds achter de insteek dat verzekeraars met zo min mogelijke inspanning rechtstreeks naar justitie kunnen stappen. Dat werkt vooral bij bulkwerk als reisverzekeringen veel efficiënter waardoor we de veelheid aan zaken kunnen beteugelen.”

Ik hoef niet te vragen of de politie Rotterdam positief is over publiek-private samenwerking?

“Haha, nee, dat klopt. Samenwerken biedt ook gewoon veel voordelen. Als een verzekeraar aangifte wil doen, vraagt hij me geregeld: help eens. De contacten zijn goed en vaak één op één. We kennen elkaar, zien elkaar bij bijeenkomsten van het Verbond en dat leidt alleen maar tot meer onderling begrip. Wanneer een verzekeraar mij benadert om een zaak in onderzoek te nemen, schud dat mij soms ook wakker.”

Verzekeraars mopperen wel eens dat fraude niet bepaald bovenop de stapel ligt?

“Vaak is dat terecht. Ik realiseer me als geen ander dat je gefrustreerd raakt als je veel tijd aan een aangifte hebt besteed en er gebeurt verder niks mee, maar verzekeraars zijn niet de enige die aangifte doen. Ik werk bij een fraude-afdeling, dus ik vind elke fraudezaak belangrijk, maar landelijk worden er wel eens andere prioriteiten gesteld. Kinderporno, mensenhandel, verkrachting, moord, alles is belangrijk. En draai het eens om. Als jij op mijn stoel zat en naast een bank of verzekeraar heeft ook een particulier aangifte gedaan van oplichting. Je mag er maar een kiezen. Welke neem jij?”

Wat is voor jou bepalend?

“De zwaarte is een belangrijke factor. Is er bijvoorbeeld sprake van recidive? Als een verdachte al drie keer is opgepakt voor fraude weegt dat zwaarder dan wanneer het een eerste vergrijp is.”

Wat kunnen verzekeraars zelf doen om hoger in de stapel te komen?

“Niet veel. De aangiften van verzekeraars zijn over het algemeen keurig verzorgd, met de nodige bewijsstukken, want daar gaat het natuurlijk wel om. Mijn suggestie om tijd (en dus geld) te besparen, zou zijn: doe een verkorte aangifte, waarin duidelijk is wat er is gebeurd en wie het heeft gedaan. Als de zaak in onderzoek wordt genomen, kan altijd nog de lange versie volgen.”

Tot slot kan natuurlijk de vraag aan zo’n ervaren rot niet uitblijven: is er in de loop der jaren wel wat veranderd op het gebied van publiek-private samenwerking?

“Zeker wel. Ik zei al dat we elkaar goed weten te vinden, maar daarnaast zijn verzekeraars meer verenigd dan vroeger. Onder meer via het convenant. Ik kan me voorstellen dat we meer afspraken maken hoe het (nog) beter kan. Het grote probleem op dit moment is bijvoorbeeld digitale fraude. De digitalisering maakt fraude nog ongrijpbaarder, omdat veel naar het buitenland verdwijnt. Dat dwingt ons om nog alerter te zijn en de handen verder ineen te slaan.”

Hoe?

“Stel dat bij meerdere verzekeraars hetzelfde probleem speelt, dan kan het lang duren voordat wij erachter zijn dat in Groningen, Maastricht en Rotterdam sprake is van dezelfde fraude. Als verzekeraars, bijvoorbeeld via het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit, zo’n zaak in één dossier bij ons aanleveren, is de kans van slagen natuurlijk veel groter. Maar denk ook aan ‘simpele’ checks. Als verzekerden hun lijfrenterekening ineens willen wijzigen, overboeken of iets dergelijks, bel ze dan eens op of het klopt. Neem met andere woorden niet zomaar aan dat een tegenrekening wordt gewijzigd. Veel ellende kan worden voorkomen. Ook intern trouwens. Als een medewerker onder de 2.500 euro zelf mag beslissen, is het wel handig als er af en toe een check is. Het mag niet zo zijn dat iemand negen keer 2.499 euro weg kan sluizen zonder dat iemand het merkt. En anders dan bij ‘gewone’ verzekeringsfraude, waarbij verzekeraars van mij niet altijd aangifte hoeven te doen, moeten ze dat bij intern misbruik wel. Interne fraude weegt altijd zwaarder. Wat dat betreft is er in al die jaren niks veranderd: het schenden van de integriteit is en blijft een doodzonde.”