Hoe goed of slecht doen we het?

Jansen is, naast zijn bestuurswerk, agrariër. Hij runt een eigen boerderij, De Mediaan, en is vooral bezig met het herbestemmen en verbouwen van voormalige agrarische gebouwen. “Wij zijn eigenlijk continu aan het klussen, hebben bijna dagelijks bouwvakkers over de vloer en krijgen daardoor steeds de meest actuele informatie over bouwmaterialen en brandveiligheid. Ik blijf dus min of meer automatisch up-to-date, maar dat is bij de gemiddelde agrariër anders.”
Juist daarom mist hij concrete handvatten in het rapport van de Onderzoeksraad dat in januari uitkwam. “Zeker voor een agrariër is het fijn als er alternatieven zijn. In het rapport wordt echter niet verteld hoe het ook kan. Jammer. Ook ben ik wel benieuwd hoe goed of slecht we het, internationaal gezien, doen in ons land.”

Niet-opbouwend

Zijn eerste indruk is dan ook dat het rapport vrij negatief is ingestoken. “Ik lees vooral dat het meer en beter kan, terwijl er weinig oog is voor wat we al wel doen. We zijn, met alle betrokken partijen ‘pas’ twee jaar onderweg met het Actieplan Brandveilige Veestallen 2018-2022. We hebben al veel gedaan, maar ook nog twee jaar te gaan. Dat betekent dat nog niet alles af is. In het rapport mis ik die waardering voor het werk tot nu toe.”
Jansen is kritisch op de Onderzoeksraad. En hij is zelf aan het rekenen geslagen. “In het rapport worden soms appels met peren vergeleken. Daarom heb ik het overlijdensrisico voor de dieren berekend. Ik zal het niet ingewikkelder maken dan het is, maar je kunt dat risico alleen juist uitrekenen als je uitgaat van het aantal dieren dat per jaar wordt geslacht. Neem als voorbeeld een pluimveebedrijf. Een kuiken is in acht weken slachtrijp. Als we daar de tijd die nodig is voor schoonmaak- en andere werkzaamheden bij optellen, kom je op zo’n zes rondes per jaar. De Onderzoeksraad gaat in het rapport uit van het aantal plaatsen op het bedrijf en rekent met 10.000 kippen, terwijl wij kijken naar het totaal aantal slachtingen en uitkomen op 6 x 10.000 = 60.000 kippen. Als je op die manier rekent, kom je uit op 0,022 procent kans dat een dier door een stalbrand om het leven komt. Voordat het Actieplan Stalbranden 2012-2016 is ingevoerd, lag dat risico op 0,04 procent. De conclusie van de Raad dat het aantal dierlijke slachtoffers stijgt, deel ik dan ook niet. Sterker nog, wij zien dat het risico daalt.”

Oorzaak onbekend

Aan de andere kant steekt Jansen ook de hand in eigen boezem. Zo noemt hij het ronduit slecht dat agrariërs, brandweer en verzekeraars veel te weinig weten over de oorzaken van stalbranden. “Dat kan en moet ook beter. We kunnen nog zoveel ‘winst’ pakken als we de precieze oorzaken van stalbranden achterhalen. Nu horen we bijvoorbeeld dat elektra de oorzaak was, maar was dat dan een bepaalde machine? Was er kortsluiting? In de schakelaar? Of in een tl-balk? We zouden zo graag tegen onze leden willen zeggen dat ze de verlichting van dat type uit dat jaar moeten vervangen, omdat is gebleken dat die brandgevaarlijk is.”

Dat ene kalfje …
Alfred Jansen was tot februari 2021 bij LTO Nederland als bestuurder betrokken en weet waar hij over praat als het om stalbranden gaat. “Ik heb er helaas één meegemaakt toen ik nog bij mijn ouders woonde. Ik vergeet het echt van mijn leven niet. Ik was elf jaar en dat die stal de fik inging, alla, maar die dieren blijven je altijd bij… Het is inmiddels veertig jaar geleden, maar als ik er nu aan terugdenk, word ik weer emotioneel. Zo diep zit dat. Het kalfje dat bij die brand om het leven kwam, vergeet ik nooit meer.”

Preventie

Preventie is en blijft het toverwoord, meent Jansen. “Als ik met verzekeraars praat en hoor hoeveel kennis daar zit, dan kunnen we meer doen om schade te voorkomen. Dat begint al bij de bouw van een nieuwe stal, waarbij de tips en trucs van een verzekeraar heel waardevol zijn. Essentieel is immers dat de brandveiligheid op voorhand wordt meegenomen. Ik heb pas nog een boer gesproken die een stal ging verbouwen en niet goed wist waar hij moest zijn voor de brandveiligheid. Ik heb hem meteen aangeraden om eerst contact te zoeken met een verzekeringsdeskundige voordat hij ging bouwen.”

Boer wil boeren

Jansen merkt in de dagelijkse praktijk dat agrariërs steeds professioneler worden. Dat moet ook, vindt hij, want een boer woont niet altijd meer bij zijn stal(len).
Hij wijst er echter ook op dat ‘een boer wil boeren’. “Iedere boer wil best investeren in zekerheid, maar een boer is geen verzekeraar. Ik denk dat verzekeraars hun agrarische klanten nog beter kunnen helpen bij het beheersbaar maken van de risico’s. Neem bijvoorbeeld de detectie in varkensstallen, waardoor de boer een melding krijgt als de temperatuur te hoog wordt. Veel bedrijven hebben die detectie wel, maar die hangt niet altijd op de goede plek. En wie zegt dat die het nog doet als er brand uitbreekt?”

Technische snufjes

Jansen denkt dat veel boeren geïnteresseerd zullen zijn als een verzekeraar technische snufjes kan laten zien die goed werken. “Er is nu een pilot gaande in een varkensbedrijf met een early warning system. Een chip is in een ventilator ingebouwd en geeft een seintje als er iets niet goed is, bijvoorbeeld als het apparaat niet schoon is. Dat soort technieken helpt een agrariër bij het brandveilig maken van zijn stal en ik kan me voorstellen dat een verzekeraar dat aanhangig maakt tijdens een gesprek eens in de zoveel jaar. Of tijdens een webinar waaraan boeren kunnen deelnemen.”
Zelf weet Jansen, als ex-medewerker van een verzekeraar, heel goed wat hij moet doen. “Ik heb mijn nieuwe duurzame opslagstal (250 vierkante meter) niet verzekerd. Er zit geen elektra of verlichting in en werkzaamheden vinden elders plaats. Als die stal afbrandt, is dat niet leuk, maar ik ga niet failliet. Mijn aansprakelijkheid heb ik daarentegen wel dik verzekerd, want ik kan de opruimingskosten niet inschatten. En ooit heb ik geleerd dat je het zekere voor het onzekere moet nemen als je het zelf niet weet.”